De Oorlog en het Plezier van de Tekst

Lezing gehouden op 16-4-1988  voor de Nederlandse Studiekring voor Esthetica te Amsterdam
Verschenen in Gaya Scienza, kroniek voor kunst, filosofie en communicatie, voorjaar 1988 nr 6.

Het fragmentarisch schrijven

De organisatoren van deze middag hebben me verzocht iets te vertellen vanuit "Het plezier van de tekst". Het plezier van de tekst is een boekje van Roland Barthes dat bestaat uit fragmenten.
Fragmenten: een momentopname, een concentratiepunt zonder inleiding en vervolg, zo noemde Vogelaar het (Oriëntaties, p. 273).
Het boekje kent dus vele in- en uitgangen. Als uitgang én ingang, kies ik vanmiddag het fragment 'oorlog'. Oorlog en Het plezier van de tekst. Het fragmentarisch schrijven, het plezier van de tekst als een poging om zich te onttrekken aan de oorlog die er tussen de talen woedt.

Voor dat ik nu iets uit dit fragment oorlog citeer, wil ik eerst een enkele opmerking maken over het fragmentarisch schrijven:
Het schrijven van Roland Barthes kenmerkt zich door een losse, immer verschuivende en proevende wijze van schrijven. Voor 1968 hoofdzakelijk in de vorm van essays, daarna vooral in de vorm van een fragmentarisch schrijven.
Het schrijven wordt door Barthes gezien als een kruispunt van talen, taalhandelingen en taalpraktijken. Het schrijven (en lezen) als een dooreen weving, als een inter-tekstualiteit.

En hier ligt wellicht een verklaring waarom ik dit boekje vertaald heb. De vertaling is binnen de Stichting Arachne tot stand gekomen. Arachne, een clubje tekstwevers, genieters van de tekst, liefhebbers van schrijvers die hun 'wortels' vinden in onder meer de tijdschriften Critique en Tel Quel: Barthes, Bataille, Blanchot, Derrida en Kristeva, schrijvend in het spoor van de teksten van onder meer de psychoanalytici Freud en Lacan, de linguisten De Saussure en Benveniste, de duitse filosofen Heidegger en Nietzsche.

De fragmenten van Het plezier van de tekst verbinden zich met de teksten van boven-genoemde schrijvers. Met name zou ik willen wijzen op de tekstverbindingen met Nietzsche en het trio Kristeva (theoretica van de tekst), Barthes (criticus) en Sollers (schrijver).

Het plezier van de tekst als fragmentarisch schrift, opent zo, althans voor mij, een boeiend werkterrein. Boeiend in alle betekenissen van het woord: het bond me aan de tekst, het pakte me beet, het verbaasde me en sleurde me mee. Kortom een liefdesspel was in gang gezet.

Oorlog

Uit het fragment 'oorlog' citeer ik het volgende:

"[..] wij zijn allen in de waarheid van de talen verstrikt, dat wil zeggen in hun regionaliteit, meegesleept in de enorme wedijver die hun nabuurschap regelt. Want iedere spreekwijze (iedere fictie) strijdt om de hegemonie; als zij de macht voor zichzelf heeft, verbreidt zij zich overal in de stroom en alledaagsheid van het sociale leven, wordt zij doxa, natuur: dat zogenaamde a-politieke spreken van de politici, van de functionarissen van de Staat, dat van de pers, de radio, de tv, dat van de conversatie; maar zelfs buiten de macht, tegen haar, leeft de wedijver weer op, splitsen de spreekwijzen zich, worstelen met elkaar. Een onbarmhartige topica regelt het leven van de taal; de taal komt altijd ergens vandaan, zij is een krijgslustige topos." (PvdT, p.36)

- 'Wij zijn allen in de waarheid van de talen verstrikt'.

Het is vooral Foucault geweest die in het spoor van Nietzsche de 'onderworpenheid' van de mens aan taal en de machtswerking van de waarheid gethematiseerd heeft.
Ook Barthes wijst op het immense gewicht van de taal.
In een interview in januari 1972 stelt Barthes. "Het is mijn diepe overtuiging (en die is al sinds twintig jaar aan mijn werk verbonden) dat alles taal is, dat niets ontsnapt aan taal, dat de gehele maatschappij door de taal doorkruist, gepenetreerd wordt. (Grain de la Voix, p.145)."

De avant-garde (een begrip dat in 1973 nog betekenis had en waar Barthes zich tot de achterhoede ervan rekende) zou zich daarom ook moeten buigen over het eigen taalgebruik, en zou de taal moeten theoretiseren. Juist omdat je niet kunt ontsnappen aan de taal, dient een omwenteling van de maatschappij gepaard te gaan met een omwenteling in de taal, zo zou je een lang debat kunnen samenvatten. Het plezier van de tekst kan onder meer als een programmatische bijdrage hieraan worden opgevat.

- 'iedere spreekwijze (iedere fictie) strijdt om de hegemonie'

Taal kan vaste vormen aannemen. Dit gebeurt als zij aanslaat, wortel schiet en een 'priesterklasse' vindt die haar spreekt en verbreidt (het woord priesterklasse is van Nietzsche). Deze gewortelde taal, deze ideologische systemen noemt Barthes ficties (Nietzsche), of sociolecten (sociolinguistiek). Het sociolect is de taal van een bepaalde groep, te onderscheiden van het ideolect d.w.z. het taalgebruik van het afzonderlijke individu. Ieder taalgebruik is onvermijdelijk binnen een bepaald sociolect ingesloten. Deze sociolecten of ficties strijden om de hegemonie.

- 'als zij de macht voor zichzelf heeft [..] wordt zij doxa'

In het artikel 'de verdeling van talen' uit 1973 verdeelt Barthes de sociolecten in twee groepen: de talen binnen de macht (in de schaduw van de macht) en talen buiten de macht (of zonder macht, of nog in het licht van de on-macht).
De taal van de macht, is (althans in het westen) de taal van de doxa, (de taal van de massacultuur, van de algemene, publieke opinie). Het is een taal die tegelijk duister en triomferend is. Duister omdat ze zich voordoet als 'natuurlijk', 'vanzelfsprekend', als 'het gezonde verstand'; triomferend omdat men niet makkelijk aan haar ontsnapt. Barthes noemt deze taal van de macht, de doxa, een kleverige taal, of sterker nog 'een meedogenloze bepekking'.

De talen buiten de macht uiten zich altijd meer of minder tegen de doxa en zijn para-doxaal te noemen. Barthes rekent hier het marxistisch en psychoanalytische vertoog onder en in mindere mate ook het structuralistisch vertoog.
Maar ook binnen deze talen buiten de macht ontstaan verdelingen, regionaliteiten en antagonismen: het kritisch vertoog fractioneert tot spraken in gesloten systemen, binnen afgesloten terreinen: kortom worden fictie.

Barthes, die het vertoog, de rede, kritisch wil houden, d.w.z. in beweging, buigt zich in Het Plezier van de Tekst vooral ook over deze talen buiten de macht en poogt deze talen (o.a. door de notie van het plezier) in beweging te zetten of te houden.

- 'een onbarmhartige topica regelt het leven van de taal [..] zij is een krijgslustige topos'.

Topos betekent plaats en gemeenplaats. De ficties bezetten een ruimte, zij zijn een vol vertoog, zij zijn een systeem waarin de dingen en het subject vaste plaatsen krijgen.
De ficties strijden om de hegemonie. De ficties, de discursieve systemen zijn dan ook voor die strijd toegerust. Naast Barthes ('De oorlog van de talen', 'Het Plezier van de Tekst') zijn het vooral Foucault ('De orde van het vertoog', 'De archeologie van het weten') en Derrida ('De la grammatologie', 'L'écriture et la différence') geweest die dit wapentuig van de talen onderzocht hebben.

Het voert te ver in het korte bestek van deze lezing uitgebreid op het wapentuig van de sociolecten, van de ficties in te gaan. Een tweetal wil ik er hier bij wijze van voorbeeld noemen:

1. Er bestaan systematische figuren (net zoals er retorische figuren bestaan) die het sociolect een absolute consistentie verlenen, het systeem sluitend maken. Zo kennen de huidige sociolecten intimidatie-figuren: ze pogen de ander het spreken te beletten. De sociolecten van de macht doen dat via onderdrukking en overmeestering van de ander. De sociolecten buiten de macht handelen via onderwerping en proberen de ander te dwingen om mee te doen.
De sociolecten intimideren niet alleen degenen die buiten haar staan (de ander); het sociolect is ook dwingend voor de degenen die haar dragen en spreken: zij verplicht tot spreken. Ieder sociolect heeft verplichte registers, heeft stereotype vormen waarbinnen men moet spreken en denken.
Onder de druk van deze sociolecten verzucht Barthes in Het Plezier van de Tekst:

"Willen deze gesproken systemen iemand niet langer radeloos maken of lastig vallen, dan zit er niets anders op dan een van hen te bewonen. Zoniet: en ik, en ik, wat doe ik in dat alles? (PvdT p.37)

2. Een tweede wapen is de zin zelf als eenheid. De zin werkt hiërarchisch: hij impliceert onderwerping, onderschikking, innerlijke regering. Vandaar zijn afgeslotenheid: hoe zou een hiërarchie open kunnen blijven? Kristeva: Elke ideologische activiteit doet zich voor in de vorm van compositioneel afgesloten uitspraken (PvdT p.62).
De zin werkt intimiderend: sterk staan betekent je zinnen af kunnen maken. De leraar is iemand die zijn zinnen afmaakt. De geïnterviewde politicus getroost zich zichtbaar veel moeite om een einde aan zijn zin te breien: en als hij zou blijven steken? Heel zijn politiek zou daardoor getroffen worden!

Tot zover deze twee voorbeelden van de discursieve wapensystemen van de fictie.

De tekst

Hoe kan men zich nu onttrekken aan de oorlog van de talen, van de ficties?

Niet door een weigering van taal, door de praktijk van een non-cultuur. Niet door een vernietiging. Er is geen plaats buiten de taal (behalve bepaalde vormen van waanzin misschien). De non-culturele beweging is veroordeeld tot een stereotype taalgebruik, de meest gecodeerde, juist omdat ze haar taalgebruik niet ter discussie stelt.

Niet door een oppositie, door de praktijk van een tegen-cultuur, door een tegenvertoog. Er bestaat een structurele overeenstemming tussen de twistende vormen en de betwiste vormen (PvdT p.68). De ideologie en haar oppositie kleven op medeplichtige wijze aan elkaar vast (geen wit zonder zwart, geen Tweede Kamer zonder oppositiebankjes). Blanchot noemt het atheïsme als voorbeeld: het atheïsme en het geloof zijn aan elkaar verklonken zolang het atheïsme niet van stijl verandert en alleen de mens in plaats van God stelt.

Wél door een ontwrichting. In de inleiding van 'Sade, Fourier, Loyola' zegt Barthes hier het volgende over:

"Onze taal komt uit de ideologie voort, keert naar haar terug, blijft in haar opgesloten. Het enige doeltreffende antwoord is niet het trotseren, noch het vernietigen, maar alleen de diefstal: de oude tekst van de cultuur, de wetenschap, de literatuur in stukken breken en het karakteristieke ervan volgens onherkenbare formules uitzaaien, op dezelfde manier als men gestolen goed onherkenbaar maakt" (SFL p.15/16).

Het gaat om een vorm van heling, een vorm van plagiaat. Het gaat om een ontwrichting, niet om een vernietiging. Bij het ontwrichten neem ik ook mezelf mee, ontwricht ik mijzelf geleidelijk: ik glijd af, houd me vast en sleur mee (BpB p.67).

En deze ontwrichting is de tekst. Ik zal nu in het kort een viertal aspecten van de tekst (als strategie van de ontwrichting) aanstippen.

1. Door de tekst kan ik me aan de oorlog van de ficties onttrekken. De tekst -het woord is ontleend aan de teksttheorie van Kristeva- is een praktijk, geen product. Het is een methode van lezen-schrijven.
De tekst slaat de morele eenheid die de maatschappij van ieder product eist kapot. Ze heeft geen respect voor het geheel. "Wij lezen een tekst zoals een vlieg in de ruimte van een kamer rondvliegt: met plotselinge, bedrieglijke, besliste, drukke en nutteloze zigzagbewegingen" (PvdT p.40). De tekst is een praktijk die de wapensystemen van de ficties ontmantelt. Enkele voorbeelden:

Kortom, de tekst toont de taalmaterie, de materialiteit van de taal: de taal als taal.

2. De tekst wijst het conflict af. In plaats van het conflict, de frontale aanval van de kritiek, komt de aandacht voor de differentie. De differentie ligt voorbij en terzijde van het conflict. Het conflict zou niets anders zijn dan de morele staat van de differentie (PvdT p.21).
Het conflict, zo stelt Barthes in Barthes par Barthes, is seksueel en semantisch; de differentie daarentegen is meervoudig, sensueel en tekstueel; de betekenis, de sekse zijn constructie- en constitutieprincipes; de differentie is de loop zelf van een glinstering, van een verstrooiing, van een spiegeling (BpB p.73/74).
De tekst geeft geen namen, of heft de bestaande op. De tekst dringt tot de grenzen van het zeggen door en lost de benoeming op. (PvdT p.56).

Echter, verzucht Barthes, "wij zijn niet fijnzinnig genoeg om de vermoedelijk absolute stroom van het worden waar te nemen [..]" (Nietzsche, geciteerd in Het Plezier van de Tekst, p.75). Wij zouden wetenschappelijk zijn bij gebrek aan fijnzinnigheid, aldus Barthes.

3. Bij de tekst gaat het om de activiteit van de betekening -het proces van betekenisgeving. Barthes sluit hier aan bij het onderscheid tussen fenotekst en genotekst uit de teksttheorie van Kristeva. De fenotekst is kortgezegd de communicatieve taal, het resultaat van de betekenisgeving; de genotekst is de activiteit van de betekening zelf. Of zoals Barthes het in de inleiding van Sade, Fourier, Loyola zegt: "ik luister naar de heftigheid van de boodschap, niet naar de boodschap zelf". Hij luistert naar de materialiteit van de taal zelf, het taallichaam, of zoals een bundel interviews van Barthes heet: het grein van de stem.

En met de betekening (signifiance) komt ook de erotiek in het spel: het plezier van de tekst. Wat is de betekening? De betekenis voor zover ze zinnelijk wordt geproduceerd (PvdT p.74).

De betekening is lichamelijk en brengt het lichaam van de tekst (het tekstlichaam) en het lichaam van de lezer-schrijver in een erotisch spel.

"Het plezier van de tekst, dat is het moment waarop mijn lichaam zijn eigen ideeën begint te volgen- want mijn lichaam heeft niet dezelfde ideeën als ik" (PvdT p.23).

4. De ideologie is een krijgslustige topos (plaats, gemeenplaats). De tekst daarentegen is atopisch, ze heeft geen oorspronkelijke plaats, ze is buitengesloten en vredig.

"de oorlog heeft zijn vreedzame momenten...tussen twee gevechten is er tijd voor een glas bier", aldus een personage van Brecht.

"Tussen twee verbale stormlopen, tussen de prestigestrijd van twee systemen is het plezier van de tekst altijd mogelijk, niet als ontspanning, maar als de ongepaste -gescheiden- doorgang van een andere taal, als toepassing van een andere fysiologie" (PvdT p.38).

De tekst als atopie -dit houdt geen uitweg uit de werkelijkheid in, zoals bij de utopie, maar een opening in een vastgelegde wereld van betekenissen. Het is een vrijplaats waar men niet gefixeerd is door noemers van beroep, geslacht, milieu enzovoort (Vogelaar, Terugschrijven p.244).
Het plezier van de tekst is in de letterlijke zin van het woord een a-sociaal gebeuren:

"De tekst is nooit een dialoog, geen enkel gevaar voor veinzerij, agressie, chantage, geen enkele wedijver tussen ideolecten; hij sticht in de schoot van de gangbare menselijke relatie een soort eilandje, brengt de asociale aard van het plezier tot uiting [..]" (PvdT p.22).

 

Het subject

De tekst laat het subject niet onberoerd. Met de tekst wordt de plaats van het subject -van de lezer- op het spel gezet. De plaats wordt onzeker, steeds verschuivend, verstrooid.
Het gaat het bestek van dit verhaal te buiten -er is me slechts een klein half uur toegewezen- om dieper in te gaan op de positie van het subject, de positie van de lezer, de schrijver. Ik wil toch graag als slot van dit verhaal een enkele kanttekening bij het subject plaatsen.

De lezer-schrijver leest vanuit de fictie, vanuit de ideologie waarin hij woont. In dit lezen -dit lezen vanuit het plezier van de tekst- is hij op zoek naar de barsten in het taaloppervlak, naar de breuken, de verdwijngaten, de fading.
In Het plezier van de tekst gebruikt Barthes een rijke geologische metaforiek om die plekken -of liever momenten- in het taaloppervlak te duiden.

Deze barsten, deze gaten in het systeem tekenen de plaats waar het subject zich kan verliezen. Als een bergstroom kan het subject verdwijnen onder het aard(taal)oppervlak. Niet om daar een dieperliggende waarheid op het spoor te komen, om de diepte van het bestaan te doorgronden, neen, maar om de leegte te ervaren: onder de taal, buiten de taal is er niets. Barthes vindt zijn genot als hij deze dood in de ogen kan zien -het totale verlies.

Dit verlies echter is geënsceneerd. Barthes verzinkt niet in deze afgrond -dat zou de waanzin zijn, maar zoekt de grens, de rand van de afgrond.

"Het subject geniet van de consistentie van zijn ik en zoekt zijn verlies" (PvdT p.20), of in andere woorden "het is een gespleten subject dat door de tekst heen tegelijk geniet van de consistentie van zijn ik en van zijn val" (PvdT p.28).

Deze ervaring wordt in Experiënce Interieur van Bataille verder gethematiseerd.
Deze positie op de rand van de afgrond, plaatst de lezer en schrijver van de tekst tussen de gezondheid (de veilige vlakte van de cultuur) en de waanzin (de diepte van de afgrond):

"Iedere schrijver zal daarom zeggen: waanzinnig kan ik niet zijn, gezond wil ik niet zijn, dus ben ik neurotisch" (PvdT p.10).

Barthes illustreert deze positie aan de hand van een voorbeeld van Sade waar de schurk Roland de deugd (Justine) gebruikt om de dood te ervaren zonder daadwerkelijk te sterven:

"De cultuur noch haar vernietiging zijn erotisch; pas de kloof tussen beide wordt het. Het plezier van de tekst lijkt op dat zuiver romaneske ogenblik waarin de libertijn geniet aan het eind van een gewaagde machinatie, wanneer hij de strop waaraan hij hangt laat doorsnijden op het moment dat hij klaarkomt" (PvdT p.11).

En dit brengt me bij de angst: de angst die het subject splijt en intact laat. De angst die de openingszin, die het motto van Het plezier van de tekst is: "de enige hartstocht van mijn leven was de angst".

Startend vanuit een fragment in het midden van Het plezier van de tekst ben ik al dolend door tal van fragmenten bij het begin van boekje, bij het motto aangeland. Het juiste moment dunkt me om deze lezing af te breken en het woord aan de volgende lezer van het plezier van de tekst te geven.


colofon | cookies | afkortingen