Zijden / Bords
Fragment 5 van 9
Flaubert: een manier om de rede te onderbreken, van gaten te voorzien zonder haar onzinnig te maken.
De retorica kent weliswaar de breuken in de constructie (anakoloeten) en de breuken in de onderschikking (asyndeta), maar bij Flaubert is de breuk voor het eerst niet meer uitzonderlijk, zeldzaam, briljant, zij wordt in de gewone materie van een gangbare uitspraak gevat: er is geen taalsysteem meer aan deze zijde van deze figuren (wat in een andere zin betekent: er is niets meer dan het taalsysteem); een asyndeton, dat algemeen geworden is, maakt zich meester van de hele spreekhandeling, zodat deze zo leesbare rede onderhands een van de waanzinnigste is die men zich kan inbeelden: al het logische kleingeld bevindt zicht in de tussenruimten.
Dit is een heel fijnzinnige, bijna onhoudbare toestand van de rede: de vertelbaarheid wordt gedeconstrueerd en de geschiedenis blijft toch leesbaar: nooit waren de beide zijden van de kloof scherper en duidelijker, nooit werd de lezer het plezier beter aangeboden - als hij tenminste houdt van opzettelijke breuken, van geveinsde conformismen en indirecte vernietigingen. Daar men bovendien het welslagen in dit geval aan een auteur kan toeschrijven, komt daar nog een plezier in de performance bij: de krachttoer bestaat er in de mimesis van de taal (taal die zichzelf imiteert), bron van groot genoegen, op een dusdanig radicaal dubbelzinnige wijze (dubbelzinnig tot in de wortel) vast te houden, dat de tekst nooit onder het goede geweten (en de kwade trouw) van de parodie valt (van de castrerende lach, van het 'komische dat aan het lachen maakt').
Noten en annotaties
1. Asyndeta en anakoloeten
Asyndeton
Term uit de stijlleer ter aanduiding van de weglating van voegwoorden bij een opsomming (enumeratio), bijv. Ik kwam, ik zag, ik overwon, volgens sommigen bedoeld om een climax-1 uit te drukken. Anderen daarentegen benadrukken het feit dat het asyndeton - in tegenstelling tot het polysyndeton - de opsomming zelf benadrukt, en niet de afzonderlijke, opgesomde delen. Men kan deze stijlfiguur als een vorm van brachylogie beschouwen.
Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.
Barthes maakt zelf veel gebruik van deze figuur. Hieronder volgen nog enkele verwante stijlfiguren
brachylogie
Term uit de stijlleer ter aanduiding van een onderdeel van de brevitas uit de retorica. Deze retorische figuur bestaat uit de weglating van zinsdelen om kortheid te betrachten, bijv. Jong geleerd, oud gedaan. Behalve in gezegden komt de brachylogie ook in literaire teksten voor, zoals in de volgende strofe uit Music Hall van P. van Ostaijen:
Zoveel in de maand bespaard,
Dikwels 'n cadeautje,
O, m'n mooie vrouwtje,
Is dat niet je liefde waard?
(VW, Poëzie, dl. 1, 19653, p. 11).
Men zou het asyndeton als een vorm van brachylogie kunnen beschouwen, evenals de - vaak met ongrammaticaliteit gepaard gaande - ellips en het zeugma. Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.
ellips
Stijlfiguur waarbij een vanzelfsprekend woord wordt weggelaten zodat een onvolledige zin ontstaat. De weggelaten delen kunnen gemakkelijk aan de hand van situatie en context gereconstrueerd worden. Met name in poëzie komt men vaak elliptische zinnen tegen:
Achttien jaren [is hij], [hij heeft] rode konen;
't Eerste dons [vertoont zich] om mond en kin.
Dromen van OP KAMERS WONEN: [...].
( A. van der Hoop Juniorsz. Student worden, in: Twaalf Daguerréotypen, 1851, ed. Komrij. De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw, 1979, p. 240).
Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.
zeugma of syllepsis
Stijlfiguur bestaande uit de verbinding van een woord (bijv. een werkwoord) met twee andere woorden terwijl het slechts bij een van beide (respectievelijk bij een van beide tegelijk) gebruikt kan worden. Bijv.: hier zet men thee en over. In literaire teksten past men het zeugma wel toe om komische effecten te bereiken, zoals in de volgende zin van Kees van Kooten:
Dat is een proces waar ze nog niet achter zijn hoe dat gaat en ligt voor elke kleinschrijver weer anders.
(Koot droomt zich af, 1982, p. 146).
Verschillende auteurs in de 17e eeuw achtten het zeugma toelaatbaar, bijv. C. Huygens in zijn Zeestraet, vs. 170-172:
dat eens het eeuwigh klagen
Van ontrouw rader-werck ten einde wesen sou,
En geen meer twyffeling [wesen sou] aen Veen of wicht en Touw,
(A. Weijnen. Zeventiende-eeuwse taal, 19654, p. 62.)
Deze stijlfiguur is verwant aan de apokoinou; in beide gevallen kan men de constructie tot correct Nederlands maken door invoeging van een enkel woord. Het distinctieve kenmerk van het zeugma is, dat deze constructie niet meer dan één persoonsvorm hoeft te hebben, terwijl bovendien het probleem altijd gepaard gaat met een nevengeschikte tweeledigheid. Verwant is ook de anakoloet.
Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.
anakoloet
Een samengestelde zin waarvan de respectievelijke deelzinnen door een afwijkende woordvolgorde niet op elkaar aansluiten. Het 17e-eeuws kent daarvan voorbeelden bij Bredero, Hooft, Huygens en Cats aan wie dit voorbeeld ontleend is: Ick wil eens wederom ick wil de saeck beprouven (Spaens Heydinnetje, vs. 973). Als stijlfiguur wordt de anakoloet gebruikt om de aandacht van de lezer op de boodschap te richten, bijv. Ik wilde ik kon u iets geven ( H. Gorter. VW, dl. 2, 1948, p. 85). Als geval van ongrammaticaliteit is de anakoloet vergelijkbaar met de apokoinou, met dit verschil dat de apokoinou-zin grammaticaal kan worden gemaakt door vervanging of invoeging van een enkel woord, terwijl de ongrammaticaliteit van de anakoloet alleen kan worden opgeheven door verandering van de woordvolgorde.
Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.
apokoinou
Term uit de stijlleer ter aanduiding van een ongrammaticale, vaak samengestelde zin die gekenmerkt wordt door het feit dat één element dienst doet als bestanddeel van twee zinsdelen of zinnen, bijv. Ik zag mijn broer was ziek. In het gedicht Oorlog & oorlog van Lucebert vervult de tweede regel grammaticaal een dubbelfunctie ten opzichte van de eerste en de derde regel:
zij komen glanzend overgevlogen
onder de bloedende moeder
smelt de eerste sneeuw.
( Lucebert. VG, 1974, p. 224).
De apokoinou is verwant aan de anakoloet en aan het zeugma.
Bron: DBNL: Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek.